15 augustus 2012

Facebookopstanden en Twitterrevoluties


Facebookopstanden en Twitterrevoluties
Over de rol van social media in de Tunesische en Egyptische revoluties

Dat het medialandschap in korte tijd enorm is veranderd, is onbetwistbaar. Sociale media nemen een steeds belangrijkere positie in. Niet alleen in het Westen, maar ook in landen die weinig ophebben met vrije media. Aan deze nieuwe media wordt nu zelfs het aftreden van decennialang zittende dictators toegeschreven. De grote vraag is in hoeverre ze daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de revoluties in Tunesië en Egypte.

Tekst: Coert van Mourik

Op 17 december 2010 steekt in de onbeduidende Tunesische provinciestad Sidi Bouzid een 26-jarige jongeman zichzelf in brand. Fruitverkoper Mohamed Bouazizi gaat over tot zijn wanhoopsdaad nadat zijn spullen in beslag worden genomen door de corrupte politie omdat hij geen vergunning heeft. Het zal de aanzet blijken te zijn van de Jasmijnrevolutie die leidt tot het aftreden van president Ben Ali. Deze revolutie op zijn beurt, geeft de Egyptenaren moed om op te staan tegen president Hosni Moebarak, die op dat moment al bijna dertig jaar onafgebroken aan de macht is.

Opvallend is, dat er in het Westen aanvankelijk weinig aandacht aan de opstanden en de revolutie in Tunesië wordt geschonken. Voor Evgeny Morozov – wetenschapper aan Stanford University, werkzaam bij de New American Foundation en auteur van het boek The Net Delusion – The dark side of Internet freedom – is dat een van de redenen om in een artikel op de website van het tijdschrift Foreign Policy een kritische noot te plaatsen bij de invloed van sociale media. Volgens hem hebben deze media helemaal niet de belangrijke rol gespeeld die velen eraan toeschrijven. De belangrijkste taak van sociale media zou in dit geval moeten zijn: het tot stand brengen en vormgeven van de berichtgeving over de Tunesische revolutie in de mainstream media. “Ondanks de buzz op Twitter duurde het vier weken voordat de gebeurtenissen in Tunesië de voorpagina’s van de belangrijkste kranten in de Verenigde Staten haalden”, geeft Morozov aan. Een gemiste kans. En in Europa is het volgens de auteur niet veel beter. In Nederland wordt er pas echt uitvoerig over de revolutie bericht als Ben Ali al bijna in het vliegtuig zit om te vluchten.

Het lijkt erop dat de westerse media geleerd hebben van hun fouten. De opstanden en uiteindelijke revolutie in Egypte worden van begin tot eind verslagen – ondanks het geweld van de aanhangers van Moebarak waarmee de journalisten geconfronteerd worden. De buitenlandredactie van de Volkskrant schrijft op 26 januari 2011 dat de gebeurtenissen in Tunesië de Egyptenaren inspireren. Dit naar aanleiding van de Dag van de Woede, die grotendeels georganiseerd wordt via Facebook.

Een dag later al schrijft Greta Riemersma, wederom in de Volkskrant, dat het internet zijn werk heeft gedaan. Het artikel, met de veelzeggende kop ‘Het volk aan de macht, dankzij internet’, vertelt ons dat het voor dictatoriale regimes erg lastig is om internet te controleren. En dus is het de uitgelezen mogelijkheid om op te staan tegen die regimes. Riemersma wijst hierbij op de activiteit op sociale media, maar ook op de vele filmpjes die verschijnen op bijvoorbeeld YouTube, waarin vooral jongeren hun onvrede uitspreken over de situatie waarin ze verkeren (armoede, werkloosheid, et cetera).

Geert-Jan Bogaerts – (internet)journalist en docent aan de Rijksuniversiteit Groningen – bejubelt in de Volkskrant eveneens de invloed van het internet. Op 27 januari 2011 schrijft hij in het opinieartikel ‘Het mobiel is machtiger dan het zwaard’: “De pen is machtiger dan het zwaard – das war einmal. De mobiele telefoon heeft de pen vervangen. Tanks worden bestreden met Nokia’s, iPhones en Samsungs. Met die handzame apparaatjes, die in een broekzak passen, worden revoluties tegenwoordig begonnen en beëindigd.” Op 1 februari zijn journalist en programmamaker Hassnae Bouazza en chef internet van het NRC Handelsblad Ernst-Jan Pfauth te gast bij De Wereld Draait Door. Zij spreken met name over de rol die het internet – vooral middels (live)blogs en sociale media – speelt met betrekking tot de verspreiding van het nieuws. Die rol is volgens Bouazza en Pfauth groot. Er wordt een vergelijking getrokken met de Golfoorlog (1990-1991), ook wel bekend als de CNN-oorlog. Toen was het CNN dat de oorlog live versloeg – hoewel er veel kritiek werd geleverd op de wijze waarop, omdat het publiek een schone, irreële oorlog kreeg te zien. “En nu is het een internetopstand”, zegt Pfauth. Hij wijst erop dat heel veel journalisten actief zijn op Twitter en gedeeltelijk op die manier de gebeurtenissen verslaan.

De meeste wetenschappers, journalisten, analisten en andere deskundigen zijn het er wel over eens dat sociale media een rol spelen bij de protesten in Egypte, net als eerder in Tunesië. Maar of er sprake is van een Facebook- of Twitterrevolutie, is maar zeer de vraag. Op de website van het Reformatorisch Dagblad schrijft journalist Mark Wallet dat de meeste analisten er in ieder geval niet in geloven. Natuurlijk, de Egyptische autoriteiten – zenuwachtig geworden door de rol van media als Twitter en Facebook bij de onlusten in Tunesië – vrezen de sociale media en het internet wordt vrijwel volledig platgelegd (er zou zelfs een Amerikaans bedrijf hebben geholpen met deze actie). De angst is enigszins begrijpelijk. Volgens sommige analisten zou Ben Ali nooit verjaagd zijn uit Tunesië zonder internet. Jay Rosen, hoogleraar journalistiek aan de New York University, veegt echter de vloer aan met deze gedachte. “Het idee dat sociale media revoluties kunnen bewerkstelligen is te onnozel en te infantiel om op in te gaan”, twittert hij.

Zelfs Ernst-Jan Pfauth, toch een internetadept, waakt ervoor de sociale media te veel eer te geven. Hij geeft in De Wereld Draait Door weliswaar aan dat de revoluties in Tunesië en Egypte dankzij deze media meer aandacht krijgen in het Westen, maar dat de rol van onder meer Facebook en Twitter in desbetreffende landen zelf waarschijnlijk veel kleiner is. “Slechts vijf procent van de Egyptenaren zit op Facebook en minder dan dertig procent heeft een internetverbinding”, vertelt hij. Het lijkt er sterk op dat de revoluties in deze landen veroorzaakt worden door heel andere sentimenten. In Foreign Policy schrijft Ethan Zuckerman, onderzoeker aan Harvard University, dat mensen in Tunesië – en ook in Egypte – de straat opgingen “als gevolg van decennialange frustraties, niet in reactie op de WikiLeaksdocumenten (…) of een Facebookupdate”. Bovendien vonden er ook al revoluties plaats voor het digitale tijdperk, constateert Malcolm Gladwell nuchter in The New Yorker. De journalist en schrijver toont zich sowieso een criticaster van de invloed van sociale media op activisme en revoluties. Nog voor de gebeurtenissen in Tunesië en Egypte, op 4 oktober 2010, schrijft Gladwell een kritisch essay over de invloed van sociale media op revoluties en activisme. Hij haalt hierbij onder meer de zogenaamde Twitterrevoluties in Moldavië en Iran aan, waar volgens hem geen sprake van was. Hij baseert zich hierbij op Evgeny Morozov (Moldavië) en journalist en blogger Glonaz Esfandiari (Iran). De laatste, heel expliciet, in Foreign Policy: “Simpel gezegd: er was geen Twitterrevolutie in Iran.”

In zijn strijd tegen sociale media-evangelisten richt Gladwell zich ook tot Clay Shirky, schrijver en docent aan de New York University. Shirky publiceert in januari/februari in Foreign Affairs het essay ‘The Political Power of Social Media – Technology, the Public Sphere, and Political Change’. Gladwell’s voornaamste kritiek houdt in het kort in, dat er altijd revoluties hebben plaatsgevonden. Volgens hem toont Shirky knap aan dat er gebruik is gemaakt van sociale media gedurende deze revoluties, maar dient hij zijn lezers ook te overtuigen van het feit dat deze revoluties niet plaatsgevonden zouden hebben zonder deze middelen. En dat is natuurlijk de grote vraag. (Shirky dient Gladwell overigens redelijk overtuigend van repliek in een reactie op diens kritiek.)

Het is duidelijk, dat er veel verschillende visies zijn op de rol van Facebook en Twitter bij de revoluties in Tunesië en Egypte. Variërend van heel positief (‘geen revolutie zonder sociale media’) tot erg kritisch (‘sociale media hebben niets te maken met de revolutie’). De waarheid lijkt echter iets gecompliceerder in elkaar te steken. Zoals gezegd zijn de meeste experts het erover eens dat sociale media een rol hebben gespeeld bij de revolutie. Deze rol heeft echter vooral betrekking op het verspreiden van nieuws over de gebeurtenissen. Dit wordt bijvoorbeeld ook bevestigd door Boutaïna Azzabi, die ten tijde van de revoluties stagiair was bij Al-Jazeera, in het programma Pauw & Witteman. Volgens haar baseert Al-Jazeera de berichtgeving over Tunesië, Egypte en later ook Libië voornamelijk op berichten van zogenaamde locals die berichten delen via de sociale netwerken.

In een artikel op de website van het Nationaal CrisisCentrum (NCC) worden door Eva Barneveld de voor- en tegenargumenten op een rijtje gezet. Barneveld concludeert dat sociale media een belangrijke rol spelen bij de totstandkoming en verspreiding van de opstanden. “Zij hebben met hun vrije toegang, grote (internationale) publiek en snelle communicatie- en organisatiemogelijkheden de opstanden tegen de autoritaire regimes in deze landen enorm versterkt en versneld”, geeft ze aan. De schrijfster blijft echter voorzichtig. Sociale media zijn volgens haar niet van doorslaggevende betekenis voor het ontstaan en verloop van de opstanden. De Tunesische blogger Slim Amamou, na de val van het regime benoemt tot minister van jeugd en sport, lijkt het daar in een interview met GlobalVoices niet mee eens te zijn. “Zonder goed werkend informatiesysteem is het organiseren van een revolutie onmogelijk”, zegt hij. “En aangezien de traditionele media disfunctioneerden, namen de digitale sociale netwerken deze rol over.”

In een artikel op de website van De Groene Amsterdammer wordt dit beeld echter enigszins genuanceerd. Journalist Dirk Wanrooij is op bezoek in een appartement waar de veelbesproken Egyptische bloggers en twitteraars af en aan lopen om hun materiaal op internet te zetten en contact houden met de buitenwereld. Hoewel er in de internationale media voortdurend wordt gesproken over de zogenaamde Facebookgeneratie in het Midden-Oosten en de invloed van Twitter, wordt door deze bloggers benadrukt dat online slechts een achterhoedegevecht woedt. “De echte helden staan op straat”, zeggen ze. En hoewel de rol van sociale netwerken zeker bejubeld mag worden, is dat een belangrijke nuance. Natuurlijk, dankzij Facebook en Twitter werden we op de hoogte gebracht van de revolutie in Tunesië, waar de traditionele media veel te laat bij waren. En het is duidelijk dat de sociale media een katalyserende functie hebben gehad in zowel Tunesië als Egypte. Maar revolutie maak je op straat, niet op internet, beaamt ook filosoof Hans Schnitzler op de opiniepagina van de Volkskrant: “Uit het toetsenbord van een laptop groeit geen macht.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten