19 september 2011

Kort verhaal: Eind goed, ...

Een goede nazomer is geweldig. De ergste warmte is godzijdank voorbij en de T-shirts met onuitwisbare zweetvlekken kunnen worden weggegooid. En hoewel de nachten kouder en langer worden, bieden ze nog genoeg mogelijkheden om de liefde te bedrijven op het strand of in het bos. Een win-winsituatie dus. De verstikkende loomheid verdwijnt, maar de stress die herfstweer met zich meebrengt, blijft nog even achterwege.

Over mooie nazomerdagen gesproken. Vandaag is daar een uitstekend voorbeeld van. Het is donderdagmiddag rond een uur of vijf. Hij besluit haar mee te nemen naar het bos. Gewapend met flessen tequila sjokken ze langs de bomen. Prachtig weer, maar niet te warm. Het is doodstil. In de verte lijkt een eend iets te schreeuwen, maar zijn gekwaak verstomt al snel. Eerlijk gezegd lijken alle vogels ermee uitgescheden te zijn.

Ze naderen een stil en afgelegen landweggetje. Aan weerszijden staan hoge bomen, maar veel wind vangen ze niet. De wind is nog op vakantie en zal pas over een paar dagen terugkeren. Zij maakt een grap, hij lacht hard. Een konijn schrikt zich een hoedje en baant zich met gezwinde spoed een weg door het struikgewas. De egel daarentegen, blijft liggen waar ‘ie ligt en rolt zich op.

Sierlijk zwierend bewandelen ze het smalle weggetje. De hoge bomen werpen hun schaduwen op het zand en beletten de zonnestralen de grond te raken. Etenstijd is het allang geweest, maar honger hebben ze niet. De tequila begint zijn werk te doen. De eerste fles is leeg en hij gooit hem met kracht tussen de struiken. Hij lacht. Zij kijkt verschrikt. Hoort ze nu een schreeuw? Nee, dat kan niet. Er is niemand. Ze vervolgen hun vage gesprekken over geesten en hun gezamenlijke angst voor sprookjes.

De drank slaat nu echt in en een flinke opwinding maakt zich van het tweetal meester. Hij plaatst zijn mond op de hare en hun tongen raken verwikkeld in een innige strijd. Subtiel legt hij zijn hand op haar heupen en langzaam probeert hij haar te verleiden. Veel moeite kost het niet en al snel liggen ze midden op het zanderige weggetje.

Naakt liggen ze daar.

De duisternis valt. Het is nog stiller dan vanmiddag, denken ze allebei. De tweede fles is leeg en aangeschoten verandert in dronkenschap. Wild vervolgen ze hun woeste vrijpartij. Opeens kijkt ze geschrokken om. Ziet ze daar nu starende ogen? Nee, dat kan niet. Er is niemand.

Ze besluiten verder te wandelen. Gezelligheid slaat om in uitbundigheid. Gierend van de lach rennen ze over het door de zomerwarmte mul geworden zand, de kleren achter zich latend. Tegen een boom hijgen ze uit. Ze voelt een hand om haar enkel. Of is het slechts verbeelding? De drank keert zich tegen haar. Angstig kijkt ze achterom. Ze ziet niets. Er is niemand. Ze durft het niet tegen hem te zeggen. Voorzichtig geeft ze aan dat ze naar huis wil. Hij brengt haar.

Enigszins verbolgen fietst hij terug. Waarom wilde ze weg? Nu ja, dan maar alleen. Het is nog te warm om in bed te gaan liggen en te koud om te gaan zwemmen. In de verte ziet hij het landweggetje. De bomen lijken hem met open armen op te wachten. Hij glimlacht. Bomen hebben helemaal geen armen. En al helemaal geen bewustzijn. Hij trekt zijn vest aan, het begint fris te worden. Heel in de verte lijkt de wind terug te keren van vakantie, maar het kan ook een vogel zijn die heel hard vliegt.

Nadat hij zich half struikelend tussen de bomen, wortels, struiken, planten, kuilen en kirrende kikkers heeft geworsteld, voelt hij het zand weer onder zijn schoenen. Hij trekt ze uit. Op blote voeten dartelt hij rond. Bijna glijdt hij uit over zijn eigen condoom.

Inwendig lacht hij. Zij is vast bang in het donker, daarom wilde ze naar huis. Stoer staat hij stil. Zijn handen in zijn zij, zijn benen wijd, zijn hoofd omhoog. Hij ademt diep de nachtlucht in. Naast hem ritselen de takken en bladeren. De maan en sterren schijnen door de bomen. Een caleidoscopisch schouwspel.

Het was dus toch de wind die terugkeert, denkt hij. Zachtjes wiegen de takken van de bomen op en neer. De schaduwen die ze op het zandpad werpen, lijken op armen en benen die wild heen en weer spartelen. In de verte ziet hij iets glinsteren. Of toch niet? Nee, hij heeft zich vast vergist.

Opeens is alles zwart. Die klotewolken, denkt hij. In de verte ziet hij een felle lichtflits. Dan een harde knal.

Ze zit rechtop in bed. Haar handen op haar oren, haar ogen wijd open. Verwilderd kijkt ze om zich heen. Is hij dood? Angstaanjagende monsters bestaan niet. Ze heeft vast gedroomd.

© 2011, Coert van Mourik

Geen opmerkingen:

Een reactie posten