15 augustus 2012

Facebookopstanden en Twitterrevoluties


Facebookopstanden en Twitterrevoluties
Over de rol van social media in de Tunesische en Egyptische revoluties

Dat het medialandschap in korte tijd enorm is veranderd, is onbetwistbaar. Sociale media nemen een steeds belangrijkere positie in. Niet alleen in het Westen, maar ook in landen die weinig ophebben met vrije media. Aan deze nieuwe media wordt nu zelfs het aftreden van decennialang zittende dictators toegeschreven. De grote vraag is in hoeverre ze daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de revoluties in Tunesië en Egypte.

Tekst: Coert van Mourik

Op 17 december 2010 steekt in de onbeduidende Tunesische provinciestad Sidi Bouzid een 26-jarige jongeman zichzelf in brand. Fruitverkoper Mohamed Bouazizi gaat over tot zijn wanhoopsdaad nadat zijn spullen in beslag worden genomen door de corrupte politie omdat hij geen vergunning heeft. Het zal de aanzet blijken te zijn van de Jasmijnrevolutie die leidt tot het aftreden van president Ben Ali. Deze revolutie op zijn beurt, geeft de Egyptenaren moed om op te staan tegen president Hosni Moebarak, die op dat moment al bijna dertig jaar onafgebroken aan de macht is.

Opvallend is, dat er in het Westen aanvankelijk weinig aandacht aan de opstanden en de revolutie in Tunesië wordt geschonken. Voor Evgeny Morozov – wetenschapper aan Stanford University, werkzaam bij de New American Foundation en auteur van het boek The Net Delusion – The dark side of Internet freedom – is dat een van de redenen om in een artikel op de website van het tijdschrift Foreign Policy een kritische noot te plaatsen bij de invloed van sociale media. Volgens hem hebben deze media helemaal niet de belangrijke rol gespeeld die velen eraan toeschrijven. De belangrijkste taak van sociale media zou in dit geval moeten zijn: het tot stand brengen en vormgeven van de berichtgeving over de Tunesische revolutie in de mainstream media. “Ondanks de buzz op Twitter duurde het vier weken voordat de gebeurtenissen in Tunesië de voorpagina’s van de belangrijkste kranten in de Verenigde Staten haalden”, geeft Morozov aan. Een gemiste kans. En in Europa is het volgens de auteur niet veel beter. In Nederland wordt er pas echt uitvoerig over de revolutie bericht als Ben Ali al bijna in het vliegtuig zit om te vluchten.

Het lijkt erop dat de westerse media geleerd hebben van hun fouten. De opstanden en uiteindelijke revolutie in Egypte worden van begin tot eind verslagen – ondanks het geweld van de aanhangers van Moebarak waarmee de journalisten geconfronteerd worden. De buitenlandredactie van de Volkskrant schrijft op 26 januari 2011 dat de gebeurtenissen in Tunesië de Egyptenaren inspireren. Dit naar aanleiding van de Dag van de Woede, die grotendeels georganiseerd wordt via Facebook.

Een dag later al schrijft Greta Riemersma, wederom in de Volkskrant, dat het internet zijn werk heeft gedaan. Het artikel, met de veelzeggende kop ‘Het volk aan de macht, dankzij internet’, vertelt ons dat het voor dictatoriale regimes erg lastig is om internet te controleren. En dus is het de uitgelezen mogelijkheid om op te staan tegen die regimes. Riemersma wijst hierbij op de activiteit op sociale media, maar ook op de vele filmpjes die verschijnen op bijvoorbeeld YouTube, waarin vooral jongeren hun onvrede uitspreken over de situatie waarin ze verkeren (armoede, werkloosheid, et cetera).

Geert-Jan Bogaerts – (internet)journalist en docent aan de Rijksuniversiteit Groningen – bejubelt in de Volkskrant eveneens de invloed van het internet. Op 27 januari 2011 schrijft hij in het opinieartikel ‘Het mobiel is machtiger dan het zwaard’: “De pen is machtiger dan het zwaard – das war einmal. De mobiele telefoon heeft de pen vervangen. Tanks worden bestreden met Nokia’s, iPhones en Samsungs. Met die handzame apparaatjes, die in een broekzak passen, worden revoluties tegenwoordig begonnen en beëindigd.” Op 1 februari zijn journalist en programmamaker Hassnae Bouazza en chef internet van het NRC Handelsblad Ernst-Jan Pfauth te gast bij De Wereld Draait Door. Zij spreken met name over de rol die het internet – vooral middels (live)blogs en sociale media – speelt met betrekking tot de verspreiding van het nieuws. Die rol is volgens Bouazza en Pfauth groot. Er wordt een vergelijking getrokken met de Golfoorlog (1990-1991), ook wel bekend als de CNN-oorlog. Toen was het CNN dat de oorlog live versloeg – hoewel er veel kritiek werd geleverd op de wijze waarop, omdat het publiek een schone, irreële oorlog kreeg te zien. “En nu is het een internetopstand”, zegt Pfauth. Hij wijst erop dat heel veel journalisten actief zijn op Twitter en gedeeltelijk op die manier de gebeurtenissen verslaan.

De meeste wetenschappers, journalisten, analisten en andere deskundigen zijn het er wel over eens dat sociale media een rol spelen bij de protesten in Egypte, net als eerder in Tunesië. Maar of er sprake is van een Facebook- of Twitterrevolutie, is maar zeer de vraag. Op de website van het Reformatorisch Dagblad schrijft journalist Mark Wallet dat de meeste analisten er in ieder geval niet in geloven. Natuurlijk, de Egyptische autoriteiten – zenuwachtig geworden door de rol van media als Twitter en Facebook bij de onlusten in Tunesië – vrezen de sociale media en het internet wordt vrijwel volledig platgelegd (er zou zelfs een Amerikaans bedrijf hebben geholpen met deze actie). De angst is enigszins begrijpelijk. Volgens sommige analisten zou Ben Ali nooit verjaagd zijn uit Tunesië zonder internet. Jay Rosen, hoogleraar journalistiek aan de New York University, veegt echter de vloer aan met deze gedachte. “Het idee dat sociale media revoluties kunnen bewerkstelligen is te onnozel en te infantiel om op in te gaan”, twittert hij.

Zelfs Ernst-Jan Pfauth, toch een internetadept, waakt ervoor de sociale media te veel eer te geven. Hij geeft in De Wereld Draait Door weliswaar aan dat de revoluties in Tunesië en Egypte dankzij deze media meer aandacht krijgen in het Westen, maar dat de rol van onder meer Facebook en Twitter in desbetreffende landen zelf waarschijnlijk veel kleiner is. “Slechts vijf procent van de Egyptenaren zit op Facebook en minder dan dertig procent heeft een internetverbinding”, vertelt hij. Het lijkt er sterk op dat de revoluties in deze landen veroorzaakt worden door heel andere sentimenten. In Foreign Policy schrijft Ethan Zuckerman, onderzoeker aan Harvard University, dat mensen in Tunesië – en ook in Egypte – de straat opgingen “als gevolg van decennialange frustraties, niet in reactie op de WikiLeaksdocumenten (…) of een Facebookupdate”. Bovendien vonden er ook al revoluties plaats voor het digitale tijdperk, constateert Malcolm Gladwell nuchter in The New Yorker. De journalist en schrijver toont zich sowieso een criticaster van de invloed van sociale media op activisme en revoluties. Nog voor de gebeurtenissen in Tunesië en Egypte, op 4 oktober 2010, schrijft Gladwell een kritisch essay over de invloed van sociale media op revoluties en activisme. Hij haalt hierbij onder meer de zogenaamde Twitterrevoluties in Moldavië en Iran aan, waar volgens hem geen sprake van was. Hij baseert zich hierbij op Evgeny Morozov (Moldavië) en journalist en blogger Glonaz Esfandiari (Iran). De laatste, heel expliciet, in Foreign Policy: “Simpel gezegd: er was geen Twitterrevolutie in Iran.”

In zijn strijd tegen sociale media-evangelisten richt Gladwell zich ook tot Clay Shirky, schrijver en docent aan de New York University. Shirky publiceert in januari/februari in Foreign Affairs het essay ‘The Political Power of Social Media – Technology, the Public Sphere, and Political Change’. Gladwell’s voornaamste kritiek houdt in het kort in, dat er altijd revoluties hebben plaatsgevonden. Volgens hem toont Shirky knap aan dat er gebruik is gemaakt van sociale media gedurende deze revoluties, maar dient hij zijn lezers ook te overtuigen van het feit dat deze revoluties niet plaatsgevonden zouden hebben zonder deze middelen. En dat is natuurlijk de grote vraag. (Shirky dient Gladwell overigens redelijk overtuigend van repliek in een reactie op diens kritiek.)

Het is duidelijk, dat er veel verschillende visies zijn op de rol van Facebook en Twitter bij de revoluties in Tunesië en Egypte. Variërend van heel positief (‘geen revolutie zonder sociale media’) tot erg kritisch (‘sociale media hebben niets te maken met de revolutie’). De waarheid lijkt echter iets gecompliceerder in elkaar te steken. Zoals gezegd zijn de meeste experts het erover eens dat sociale media een rol hebben gespeeld bij de revolutie. Deze rol heeft echter vooral betrekking op het verspreiden van nieuws over de gebeurtenissen. Dit wordt bijvoorbeeld ook bevestigd door Boutaïna Azzabi, die ten tijde van de revoluties stagiair was bij Al-Jazeera, in het programma Pauw & Witteman. Volgens haar baseert Al-Jazeera de berichtgeving over Tunesië, Egypte en later ook Libië voornamelijk op berichten van zogenaamde locals die berichten delen via de sociale netwerken.

In een artikel op de website van het Nationaal CrisisCentrum (NCC) worden door Eva Barneveld de voor- en tegenargumenten op een rijtje gezet. Barneveld concludeert dat sociale media een belangrijke rol spelen bij de totstandkoming en verspreiding van de opstanden. “Zij hebben met hun vrije toegang, grote (internationale) publiek en snelle communicatie- en organisatiemogelijkheden de opstanden tegen de autoritaire regimes in deze landen enorm versterkt en versneld”, geeft ze aan. De schrijfster blijft echter voorzichtig. Sociale media zijn volgens haar niet van doorslaggevende betekenis voor het ontstaan en verloop van de opstanden. De Tunesische blogger Slim Amamou, na de val van het regime benoemt tot minister van jeugd en sport, lijkt het daar in een interview met GlobalVoices niet mee eens te zijn. “Zonder goed werkend informatiesysteem is het organiseren van een revolutie onmogelijk”, zegt hij. “En aangezien de traditionele media disfunctioneerden, namen de digitale sociale netwerken deze rol over.”

In een artikel op de website van De Groene Amsterdammer wordt dit beeld echter enigszins genuanceerd. Journalist Dirk Wanrooij is op bezoek in een appartement waar de veelbesproken Egyptische bloggers en twitteraars af en aan lopen om hun materiaal op internet te zetten en contact houden met de buitenwereld. Hoewel er in de internationale media voortdurend wordt gesproken over de zogenaamde Facebookgeneratie in het Midden-Oosten en de invloed van Twitter, wordt door deze bloggers benadrukt dat online slechts een achterhoedegevecht woedt. “De echte helden staan op straat”, zeggen ze. En hoewel de rol van sociale netwerken zeker bejubeld mag worden, is dat een belangrijke nuance. Natuurlijk, dankzij Facebook en Twitter werden we op de hoogte gebracht van de revolutie in Tunesië, waar de traditionele media veel te laat bij waren. En het is duidelijk dat de sociale media een katalyserende functie hebben gehad in zowel Tunesië als Egypte. Maar revolutie maak je op straat, niet op internet, beaamt ook filosoof Hans Schnitzler op de opiniepagina van de Volkskrant: “Uit het toetsenbord van een laptop groeit geen macht.”

12 augustus 2012

Bachelor thesis

For English: see below.


Ik doe onderzoek naar de invloed van sociale media (met name Twitter) op de publieke ruimte. Een praktijkonderzoek onder journalisten en politici is daarom noodzakelijk.

Omdat ik u volg op Twitter en u werkzaam bent als journalist of in de politiek, heb ik u de link naar deze pagina gestuurd. Ik wil u vriendelijk vragen onderstaande vragen te beantwoorden.

Het zou veel voor me betekenen als u even de tijd neemt de vragen te beantwoorden en ik wil u bij voorbaat hartelijk danken. U kunt reageren in een reactie onderaan deze blog of door een e-mail te sturen naar coertvanmourik [at] hotmail [dot] com

  1. Als u geen journalist bent, kunt u dan uw functie kort omschrijven? Als u geen journalist bent, kunt u de vragen 2, 3 en 4 overslaan.
  2. Maakt u beroepsmatig gebruik van Twitter (dus met betrekking tot uw journalistieke werkzaamheden), alleen privé of een combinatie van beide?
  3. Als u beroepsmatig gebruikmaakt van Twitter: hoe ondersteunt Twitter uw journalistieke werkzaamheden?
  4. Is uw werk als journalist veranderd door de opkomst van Web 2.0 (onder meer sociale media/user generated content)? Zo ja: op welke manier?
  5. In hoeverre hebben de opkomst van Web 2.0 (met name sociale media) en de daarmee samenhangende vermenging van de publieke en private sfeer de publieke ruimte beïnvloed en/of veranderd?
  6. Bent u het eens met de stelling dat Web 2.0 de publieke ruimte blijvend heeft veranderd (bijvoorbeeld in de zin dat er minder onderscheid is tussen publieke en private sferen dan voorheen)? Geef alstublieft aan waarom u het wel of niet eens bent met de stelling.

English:


I am researching the influence that social media (especially Twitter) have on the public sphere. While doing this, it turned out to be necessary to conduct a small inquiry among journalists and politicians.

Because I follow you on Twitter and you are working as a journalist or politician, I sent you the link to this page. I would like to ask you to answer the few questions below.

It would mean a lot to me if you could give some of your time to answer these questions and I want to thank you in advance! You can answer the questions in a reaction on this blog or by e-mail: coertvanmourik [at] hotmail [dot] com

  1. If you are not a journalist, would you please point out what your function is? If you are not a journalist, you can skip the questions 2, 3 and 4.
  2. Do you use Twitter professionally (as a journalist), is it only for private use, or a combination of both?
  3. If you use Twitter professionally: how does Twitter support your work as a journalist?
  4. Did the rise of Web 2.0 (including social media/user generated content) change your work as a journalist? If yes: in what way?
  5. To which extend has Web 2.0 (especially social media and the mingling of public and private sphere that comes with it) influenced the public sphere?
  6. Do you agree with the statement that Web 2.0 has permanently changed the public sphere (for instance in the sense that private and public spheres are less separated than before)? Please argue why you agree or disagree.

4 oktober 2011

Kort verhaal: Het geval van de sprong (herziene versie)

Mijn vader hield me altijd voor dat een lift gevaarlijk is, dat je beter de trap kunt nemen. Ik neem de trap. Ik loop. Ik stijg. Ik hoor een alarm afgaan. De lift zit vast. De brandweer zal zo wel komen. Vader heeft het goed begrepen.
Ik klim mijn hele leven al, maar God of hemel heb ik nooit gezien; wellicht allang begraven onder de puinhopen van het menselijk bestaan. Nu nader ik het hoogtepunt: nog een deur door, nog een trap op en dan open ik het luik. De grijze lucht kijkt me aan alsof ik degene ben die haar voortdurend huilen laat. Ik loop een rondje en besef dat het hier harder waait dan beneden. Als ik naar beneden kijk, zie ik kleine bewegende lichtjes in een waas van uitlaatgassen en winterse weersomstandigheden. Beseffend dat ik moet springen, overdenk ik alles nog een keer. Dan spring ik.

Terwijl ik val, overvalt me de gedachte dat alles een illusie is – een gedachte waarmee de harde klap die straks komen gaat, en die al mijn botten breken zal, korte metten zal maken. Maar op dit moment is het een welkome gedachte, die mijn angst wegneemt en mij helderder laat denken dan ooit tevoren. Ik bedenk dat mijn sprong voortkomt uit rationaliteit en niets te maken heeft met emoties. Dit is de uiterste consequentie van het leven: de zelfgekozen dood.

Luide sirenes slaan als de klepel van een grote kerkklok de binnenkant van mijn als klankkast fungerende hersenpan aan diggelen. Nooit eerder stond ik erbij stil, dat dergelijke geluiden zo hard kunnen weerklinken. Zorgt het harde suizen van de wind ervoor dat mijn gehoororgaan overgevoelig wordt? Of komt het door de luchtverplaatsing van mijn steeds sneller vallende lichaam? Alles weerklinkt dof, maar hard, nu ik de grond harder dan ooit onder me voel.
Ik word op een brancard gelegd, maar door het rode waas voor mijn ogen zie ik niet door wie. Ik zie niets meer. Mijn hartslag versnelt eerst, maar neemt dan af in regelmaat en kracht. Ik val weg, en zie het weer voor me. Ik zie haar weer voor me.

Ze is niet groot, ze is niet klein. Ze is niet dik, ze is niet dun. Ze is niet blank, ze is niet bruin. Ze is niet blond, ze is niet zwart. Ze is niet mooi, ze is niet lelijk. Eigenlijk is ze niets. Toch staat ze voor me. De dag heeft nog maar net haar poorten geopend en de eerste lichtstralen kijken om de hoek. Ik verkeer in de wereld tussen slapen en ontwaken. Iedere morgen als ik wakker word, zie ik haar. Geen idee wie het is, geen idee wat ze van me wil. Ze zegt niets, ze kijkt alleen. Details ontbreken, eigenlijk ontbreekt alles. Er is slechts de vage idee van aanwezigheid. Natuurlijk vraag ik me constant af wat het te betekenen heeft, wie het is, wat het is, waarom ze er is. Is het God, is het een engel, is het Satan, is het een demon? En waarom gebeurt er niets?
Als de morgen ons in vol ornaat verschijnt, verdwijnt ze en neemt ze steeds een stukje van mij mee. Ze breekt me af, iedere morgen weer. Maar ze geeft er ook iets voor terug: diepe, alles overheersende angst.
Sommige mensen beschuldigen me ervan, dat ik absurdistische verhalen ophang en daarbij de werkelijkheid uit het oog verlies. Die mensen begrijpen echter niets van het leven en van de werkelijkheid. Dit ís de werkelijkheid. Cogito ergo sum. Daarbij neem ik waar. Dat zal vast subjectief zijn, maar fuck dat. Mijn waarneming is immers niet subjectiever dan die van ‘les autres’. Constant overvalt me de gedachte dat God me iets duidelijk wil maken. Maar God heb ik zelf gedood, dat hebben we samen gedaan, ik en de rest. Is Hij opgestaan? Maar wat heb ik Hem misdaan? Ik heb slechts Zijn dood op mijn geweten, en dat heb ik niet eens alleen voor elkaar gekregen. Ik neuk, vloek, snuif, spuit, slik, rook, blow, spot, hoon, scheld, verwens, maar verder doe ik niemand iets aan. En toch staat ze daar iedere morgen. Het doet me denken aan het beroemde citaat uit de film Cool Hand Luke: “What we’ve got here is failure to communicate.”

Deze morgen is anders. Duizelig open ik mijn ogen als ik merk dat de duisternis plaatsmaakt voor het licht. Ik zie kalfjes rennen met baby’s op hun rug, ik hoor lammeren klagend mekkeren, ik hoor eierschalen breken onder het geweld van kleine snavels. Ik knijp mijn ogen stijf dicht en ervaar de heftigheid van een psychedelische trip. Kleuren schieten alle kanten op: rood, blauw, groen, paars, geel… tegen een achtergrond zo zwart als het Hitlers hart. Vernietigende bliksemschichten worden afgewisseld met duizelingwekkende spiralen die de ongekende diepten van mijn ziel bereiken. De geluiden klinken ruimtelijk en vooral heel erg hard. Ik denk terug aan mijn geboorte, toen alles nog goed was. De onschuldigheid van een kind. Het ongecompliceerde bestaan van een jong kalfje.

            “Open je ogen!”

Haar harde stem dreunt dof achter de droge ogen in mijn hoofd. Het is alsof ik val van grote hoogte. Ik hoop niet dat het een voorbode is.

            “Waarom vrouw, waarom moet ik naar u luisteren? U nam alles van me af en hebt mijn leven afgebroken!”

Toch kijk ik op. Daar staat ze. Of vergis ik me? Staat ze toch aan de andere kant van de kamer? Instinctief kijk ik naar de deur. Hij staat open. Zij is er niet. Ik blijf liggen. Het is stil.

            “Waarom blijf je liggen, duivelskind?”

Tranen schieten in mijn ogen. Nog nooit ben ik uitgemaakt voor een duivelskind. Nooit eerder durfde iemand de waarheid onder ogen te zien. Ze is de eerste. Ze zal de laatste zijn.

            “Hoe hebt u het ontdekt?”
            “Wat denk je? Ik weet toch wie je bent. Jij moet eens het echte licht gaan zien in plaats van al die projecties. Je bent een genie, maar bovenal een angsthaas. Iemand zei eens, dat degene die religie nodig heeft om betekenis aan zijn leven te geven, een angsthaas is. Jij bent die angsthaas! Je hebt je projecties nodig, dat is je leven, dat is je bestaan, dat is je religie!”
“Laat me! Ik wil in duisternis leven en mijn illusies niet verliezen. Ik blijf liever ver van het leven, ver van die zogenaamde werkelijkheid van u. Als dat dan mijn religie is en als dat me een angsthaas maakt, so be it. Ik leg me erbij neer.”
            “Je weet niet wat je zegt… Hoe dúrf je jezelf zo te gedragen?!”
            “Wie bent u, dat u mij terechtwijst?”

Verbaasd blijf ik omkijken. Waar de  stem vandaan komt, weet ik nog steeds niet.

            “Ga je me nu vertellen dat je niet weet wie ik ben? Dat uitgerekend jij je zo moet verlagen.”
            “Verlagen? Hoe bedoelt u?”
            “Je bent een verrader. Je hebt mij verraden. Dat doe je iedere keer weer. Iedere morgen als je je ogen opent, verraad je me.”
            “U vermoeit me met uw woorden, u geselt me ermee. Het lijkt me dat ik degene ben die het recht heeft om te klagen, is het niet?”
            “Dwaas!”

Dan is het stil. De echo van het gesprek weerklinkt in mijn hoofd. Ik voel mijn oogleden zwaarder worden. Vermoeid draai ik me om in bed, merk op dat mijn lakens nat zijn van het zweet en val dan wederom in slaap. In mijn dromen ren ik vrolijk rond, als kleine koter. Ik zie mijn ouders voor me, ze lachen naar me en kijken trots om zich heen. Ze zijn trots op me.

Bloed kleeft aan mijn handen. Ik ben een verrader, maar ik heb het verdrongen. Ik schrik wakker, spring uit bed, ren naar de badkamer en kijk in de spiegel. Daarin zie ik mijn vader en mijn moeder. Ze liggen op het bed. Hartstikke dood. Ik zie ze liggen in de spiegel: het staat op mijn netvlies gebrand. En ik, ik heb het gedaan. Ik heb ze nog gekust, vlak voordat ik het grote mes tevoorschijn toverde waarmee ik als een bezetene hun kelen door heb gesneden.

            “Hoe weet u ervan, hoe weet u van mijn daden?”
            “Ik weet alles, dat zou jij toch moeten weten.”
            “Bent u het, Meester, in de gedaante van een vrouw?”
            “Doe niet zo achterlijk, gedraag je niet als een idioot.”
           
Ik ren naar de hoogste flat van de stad. Het staat vast, ik zal mezelf ombrengen. Ik kan er niet meer tegen. Ik kan het niet meer aan. Het leven eist zijn tol. Het leven eist levens. Mijn daden, duistere machten en gedachten, de zinloosheid, de vrouw. Gekte. Ik zal springen en mezelf verlossen. Ik zal de consequentie van het leven onder ogen zien: ik kies voor de dood. Door de draaideur spring ik naar binnen en hijg dan even uit. Er is een trap en er is een lift…

De ambulance rijdt niet hard. De weg is slecht begaanbaar. Ik heb mijn dood aan de overheid te danken. Zij heeft geen geld uitgetrokken voor nieuw asfalt. Kan het ironischer? Ik ben bijna dood en en het ziekenhuis zal ik met dit tempo nooit gaan halen.
Mijn ogen gaan dicht, mijn hart maakt rare sprongen en ik voel mijn einde naderen. Daar staat de vrouw, ze kijkt me aan en vraagt me hoe het toch zo ver heeft kunnen komen… Net voordat ik het tijdelijke met het eeuwige verwissel, zie ik haar naast me zitten, in de ziekenauto. Ze buigt zich over me heen…
            “Moeder?”

© 2007/2008, Coert van Mourik
Aangepast in 2011

19 september 2011

Kort verhaal: Eind goed, ...

Een goede nazomer is geweldig. De ergste warmte is godzijdank voorbij en de T-shirts met onuitwisbare zweetvlekken kunnen worden weggegooid. En hoewel de nachten kouder en langer worden, bieden ze nog genoeg mogelijkheden om de liefde te bedrijven op het strand of in het bos. Een win-winsituatie dus. De verstikkende loomheid verdwijnt, maar de stress die herfstweer met zich meebrengt, blijft nog even achterwege.

Over mooie nazomerdagen gesproken. Vandaag is daar een uitstekend voorbeeld van. Het is donderdagmiddag rond een uur of vijf. Hij besluit haar mee te nemen naar het bos. Gewapend met flessen tequila sjokken ze langs de bomen. Prachtig weer, maar niet te warm. Het is doodstil. In de verte lijkt een eend iets te schreeuwen, maar zijn gekwaak verstomt al snel. Eerlijk gezegd lijken alle vogels ermee uitgescheden te zijn.

Ze naderen een stil en afgelegen landweggetje. Aan weerszijden staan hoge bomen, maar veel wind vangen ze niet. De wind is nog op vakantie en zal pas over een paar dagen terugkeren. Zij maakt een grap, hij lacht hard. Een konijn schrikt zich een hoedje en baant zich met gezwinde spoed een weg door het struikgewas. De egel daarentegen, blijft liggen waar ‘ie ligt en rolt zich op.

Sierlijk zwierend bewandelen ze het smalle weggetje. De hoge bomen werpen hun schaduwen op het zand en beletten de zonnestralen de grond te raken. Etenstijd is het allang geweest, maar honger hebben ze niet. De tequila begint zijn werk te doen. De eerste fles is leeg en hij gooit hem met kracht tussen de struiken. Hij lacht. Zij kijkt verschrikt. Hoort ze nu een schreeuw? Nee, dat kan niet. Er is niemand. Ze vervolgen hun vage gesprekken over geesten en hun gezamenlijke angst voor sprookjes.

De drank slaat nu echt in en een flinke opwinding maakt zich van het tweetal meester. Hij plaatst zijn mond op de hare en hun tongen raken verwikkeld in een innige strijd. Subtiel legt hij zijn hand op haar heupen en langzaam probeert hij haar te verleiden. Veel moeite kost het niet en al snel liggen ze midden op het zanderige weggetje.

Naakt liggen ze daar.

De duisternis valt. Het is nog stiller dan vanmiddag, denken ze allebei. De tweede fles is leeg en aangeschoten verandert in dronkenschap. Wild vervolgen ze hun woeste vrijpartij. Opeens kijkt ze geschrokken om. Ziet ze daar nu starende ogen? Nee, dat kan niet. Er is niemand.

Ze besluiten verder te wandelen. Gezelligheid slaat om in uitbundigheid. Gierend van de lach rennen ze over het door de zomerwarmte mul geworden zand, de kleren achter zich latend. Tegen een boom hijgen ze uit. Ze voelt een hand om haar enkel. Of is het slechts verbeelding? De drank keert zich tegen haar. Angstig kijkt ze achterom. Ze ziet niets. Er is niemand. Ze durft het niet tegen hem te zeggen. Voorzichtig geeft ze aan dat ze naar huis wil. Hij brengt haar.

Enigszins verbolgen fietst hij terug. Waarom wilde ze weg? Nu ja, dan maar alleen. Het is nog te warm om in bed te gaan liggen en te koud om te gaan zwemmen. In de verte ziet hij het landweggetje. De bomen lijken hem met open armen op te wachten. Hij glimlacht. Bomen hebben helemaal geen armen. En al helemaal geen bewustzijn. Hij trekt zijn vest aan, het begint fris te worden. Heel in de verte lijkt de wind terug te keren van vakantie, maar het kan ook een vogel zijn die heel hard vliegt.

Nadat hij zich half struikelend tussen de bomen, wortels, struiken, planten, kuilen en kirrende kikkers heeft geworsteld, voelt hij het zand weer onder zijn schoenen. Hij trekt ze uit. Op blote voeten dartelt hij rond. Bijna glijdt hij uit over zijn eigen condoom.

Inwendig lacht hij. Zij is vast bang in het donker, daarom wilde ze naar huis. Stoer staat hij stil. Zijn handen in zijn zij, zijn benen wijd, zijn hoofd omhoog. Hij ademt diep de nachtlucht in. Naast hem ritselen de takken en bladeren. De maan en sterren schijnen door de bomen. Een caleidoscopisch schouwspel.

Het was dus toch de wind die terugkeert, denkt hij. Zachtjes wiegen de takken van de bomen op en neer. De schaduwen die ze op het zandpad werpen, lijken op armen en benen die wild heen en weer spartelen. In de verte ziet hij iets glinsteren. Of toch niet? Nee, hij heeft zich vast vergist.

Opeens is alles zwart. Die klotewolken, denkt hij. In de verte ziet hij een felle lichtflits. Dan een harde knal.

Ze zit rechtop in bed. Haar handen op haar oren, haar ogen wijd open. Verwilderd kijkt ze om zich heen. Is hij dood? Angstaanjagende monsters bestaan niet. Ze heeft vast gedroomd.

© 2011, Coert van Mourik

12 september 2011

Kort verhaal: Oh, it's such a perfect day!

Utrecht Centraal, 20 juni, kwart over vijf.

Oh, it’s such a perfect day! Maatpak, dure schoenen, luxe aktetas en een hippe zonnebril van een of ander duur designermerk. Als altijd ziet hij eruit als de beste. Hij ís de beste. Zijn lippen bewegen mee met het voor Lou Reed opmerkelijk vrolijke ‘Perfect Day’, terwijl zijn wangen de samba dansen van het glimlachen. De schijnende zon zou een verklaring kunnen zijn voor zijn vrolijkheid, maar ook de geslaagde date van gisteravond kan ermee te maken hebben. Kijk, daar… hij stapt uit de trein. De eeuwige forens, de altijd keurige zakenman, de railerudiet, de koning van het spoor. Hij heeft voordat hij het kantoor verliet nog even professioneel zijn neus gepoederd. Allengs voelde hij het gat in zijn neusschot groter worden – hij dacht er serieus aan voortaan de cocaïne via zijn achterwerk in te laten blazen, al kon hij zelf een grijns niet onderdrukken bij die gedachte. Hij zal David Bowie onttronen als The Thin White Duke. Die titel is voor hem bestemd, voor hem alleen! Voor hem, de hemelbestormer. Voor hem, Freek de vrouwenveroveraar…

Zo zou dit verhaal eigenlijk moeten beginnen, maar het is allemaal anders gelopen.

Utrecht Centraal, 19 juni, kwart over vijf.

Jarenlang is er in Freeks leven geen plaats geweest voor een vrouw. Na een verstikkende opvoeding, leerde hij in zijn studententijd het hedonistische leven waarderen. Hij had al zijn aandacht nodig voor zichzelf. De drugs en de rock-‘n-roll besloegen zo’n groot deel van zijn leven dat vrouwen en seks hem gestolen konden worden. Zijn seksleven bestond uit af en toe aftrekken, al kijkend naar goedkope Oostblokporno. Maar nu is het dan zover: een date. Met een vrouw zelfs. Oh, it’s such a perfect day! Ze is mooi, oogverblindend mooi, daar zal het in ieder geval niet aan liggen. Donkerbruin haar, fabelachtige mooie en groene ogen, niet te dik en niet te dun, lange benen en uiteraard voorbeeldig gekleed. Hij heeft het zelf gezien op de foto’s die ze hem heeft gestuurd.

Oh, it’s such a perfect day! Uiteraard fluit ook zij uitbundig mee met de roestige stem van Reed. Ze haast zich door de mensenmassa om op tijd te arriveren bij lingeriezaak Jambelle op Utrecht CS, waar ze afgesproken hebben. Afspreken bij een standaard meetingpoint is te burgerlijk. Ze snelt richting roltrap. Dat gaat immers – als je jezelf tussendoor de mensen wurmt – veel sneller. Ze voelt bloed langs haar lippen stromen. Verschrikt staat ze een moment stil en pakt snel een chique zakdoek waarmee ze het bloed dept. “Waarom stop ik niet gewoon met die rotzooi”, denkt ze. En terecht. Vrouwen die cocaïne snuiven zijn als vrouwen die shag roken of bier uit een flesje drinken, als vrouwen die een te wijde broek dragen en gel in hun haren smeren of de aftershave van manlief gebruiken, als vrouwen die voetballen en frikadellen speciaal eten, als vrouwen die naar Judas Priest luisteren…

Spoor 15. Freek moet zich haasten om op tijd bij Jambelle te arriveren. Vrolijk fluitend loopt hij met de overige kuddedieren mee de trap op, met swingende pas en zijn koffertje rustig bungelend aan zijn hand. Het fluiten vergt concentratie, de stampende man achter hem merkt hij dan ook pas op als deze hem een fikse duw geeft en voorbij stormt. Verbouwereerd blijft Freek liggen, schuin boven hem ziet hij de stampende man opgaan in de massa. Enigszins ontdaan staat hij op, zichzelf toesprekend: “Dit akkefietje neemt je niet je vrolijkheid af, kerel.” Net als hij zijn zonnebril op wil rapen, maakt een grote voet een einde aan die illusie. “Wat krijgen we nou? Die bril kostte me minstens tachtig euro!”, schreeuwt hij de grootvoet na. “Wellicht zou je dan niet midden in de spits op een stationstrap moeten gaan zitten”, krijgt hij te horen. Zuchtend en steunend probeert hij op te staan – uiteraard niet zonder daarbij te struikelen en in zijn val de rok van een mooie vrouw half naar beneden te trekken. Geschokt kijkt de jongedame achterom. “Vuile smeerlap!”, roept ze, haar rok goed trekkend. Ze draait zich op arrogante wijze om en wordt, net als alle anderen, verzwolgen door het grote smoelwerk van de Utrechtse stationshal.
Zijn kleding afkloppend komt Freek eindelijk boven. Even blijft hij staan. Haastig en
angstig overziet hij de hal en de immense hoeveelheid verpletterende voeten, asociaal maaiende armen, beukende benen en stotende schouders. “Waarom reist half Nederland via Utrecht Centraal en hoe kom ik in godsnaam bij die lingeriezaak?”, zucht hij aangeslagen. “In de naam van mijn vader, mijn moeder, mijn zuster en mijn broeder, het moet me lukken.” Zijn gebroken zonnebril zet hij op, terwijl hij zijn tanden op elkaar klemt. Met vastberaden tred vervolgt hij zijn weg. Als welopgevoede erudiet en zakenman ontwijkt hij soepel vele mensenlichamen die als zombies richting de vele perrons doorstoten als Duitse tanks gedurende WO II. Duitse tanks met een ontregeld besturingsmechanisme welteverstaan; zonder mededogen ramt iedereen elkaar iedere willekeurige richting op. Ook Freek blijft dit leed niet bespaard en nog voordat hij goed en wel tien passen gezet heeft, botst een oudere man – grijs haar, statige bril, lange regenjas, wandelstok opmerkelijk schuin vooruit gestoken – hard tegen hem aan, daarbij de wandelstok hard tegen zijn scheenbeen slaand. “Geen respect meer voor ouderdom”, hoort hij de man net iets te hard mopperen. Nog voordat hij zich herpakken kan, wordt hij gemangeld tussen twee tienermeisjes – blond, blauwe ogen, laaghangende broek, minuscule string, strak truitje – die bij het paraderend passeren te opzichtig zijn behoorlijk getrainde achterwerk toucheren. Een verbaasd en vermanend “hé!” doet de dames in wording in haast hysterisch gegiechel ontsteken.

Freek arriveert bij de lingeriezaak. Wat hij daar ziet, doet zijn hart in zekere zin sneller kloppen. “Gadverdamme, wat een lelijk wijf”, denkt hij. Ze staart hem aan. “Ben jij Freek?”, hoort hij haar vragen. Automatisch antwoordt hij: “Ja, maar ik mag hopen dat jij Anneke niet bent?” Helaas geeft het wicht toe Anneke te zijn. Hij windt zich op. “Heb ik hier verdomme al die moeite voor gedaan”, roept hij luid. “Ik heb me laten slaan, knijpen, bijten en krabben, ik heb mijn dure zonnebril en mijn fragiele tenen opgegeven… voor JOU?” Het arme kind kijkt hem niet-begrijpend aan. Een harde por in zijn zij doet hem sissen van woede. Zijn iPod geeft hem ‘Smoot Criminal’ van Michael Jackson mee. You’ve been hit by… a smooth criminal. “De hufter mag dan dood zijn, zijn muziek blijft actueel”, denkt hij. Zich opzichtig en opzettelijk voor de voeten van mensen werpend, tracht hij vloeiend en vlot zijn weg te vervolgen. Kwaad met kwaad vergeldend, met samengetrokken lippen en haastige, driftige bewegingen. Erudiet of niet, hij voelt zijn zachtaardigheid verdwijnen als sneeuw voor de zon en alle andere clichés die je kunt bedenken. Met zijn vuisten gebald, richt hij zijn hoofd op, een diepe zucht volgt. Botsend, beukend en stoom blazend baant hij zich een weg door de massa, daarbij zijn ellebogen, koffer en schouders veelvuldig gebruikend. Een schuimkraag vormt zich op zijn droog geworden lippen, een klein hondje jankt luid als hij het een krachtige karatetrap uitdeelt terwijl hij het bazinnetje op grove wijze uitscheldt en haar zijn middelvinger cadeau geeft. “Wie niet luisteren wil moet maar voelen,” schreeuwt hij, “ik laat niet meer over me heenlopen!”

De kreet, dat is wat ze hoort. Verbaasd draait ze zich in de richting van het geschreeuw. Haar mooie groene ogen kijken recht in de – inmiddels van zonnebril ontdane – bloeddoorlopen ogen van hem en nog geen twee seconden later zijn haar mooie groene ogen donkerblauw. “Op je bolle ogen!”, schreeuwt hij, compleet hysterisch, zijn knokkels nog wrijvend. Met een gechargeerd pijnlijke blik: “En die bolle ogen zijn behoorlijk hard.” Hij draait zich om en verheft zijn stem tot haast onmenselijke hoogte: “Kijk dan uit wijf, wie staat er nu pal voor de opening van een lingeriezaak? HOER!” Achteruitlopend botst hij tegen een indrukwekkend grote Antilliaanse ex-bokser. Totaal onverschrokken haalt hij krijsend uit met zijn koffertje. De bokser grijpt vertwijfeld naar zijn, inmiddels heftig bloedende hoofd. Freek zingt hard een kinderliedje over David en reus Goliath. Zij staart hem na. 
Dan loopt ze richting het grienende wijf dat net nog even op haar plaats werd gezet voor de Jambelle. “Waarom huil je”, hoort ze zichzelf uit beleefdheid vragen. “Die gek heeft me net gruwelijk voor lul gezet”, jammert het wijf. “En waarom droeg hij een pak? Ik zou een date met een putjesschepper hebben, die dragen geen pakken!” “Fuck”, denkt ze, “het zal toch geen vergissing zijn?” “Hoe heet je?”, vraagt ze het jankwijf. “Anneke”, luidt het antwoord. “Shit, denkt ze”, zo heet ik ook.

De bloemenkraam; het is er enorm druk. Alle mannen die weer eens te laat thuis komen van hun werk kopen het verplichte, wekelijkse goedmaakbloemetje. Freek besluit de kortste weg te nemen. Doelbewust stampt hij op het overdrukke bloemenparadijs af. Hij grijpt een emmer met niet al te mooie bloemen en houdt die boven het hoofd. “Maak plaats, maak plaats”, brult hij met veel overgave. De bloemist achter de toonbank, de eerste die iets durft te zeggen, krijgt zonder omhaal aan woorden de emmer toegeworpen. En wel met zulk een kracht dat zij – met emmer en al – achterover in de die dag afgeknipte plantenresten valt. Dit tafereel wordt gevolgd door rondvliegende mandjes met schitterende – maar slecht verkochte – bloemwerkjes uit grootmoeders tijd. De nette pakken van de forenzen raken met aarde besmeurd en als een van hen het waagt hier iets van te zeggen, spuugt hij driemaal op zijn pak. “Maak maar schoon kloteyup, en dat wijf van je is er toch al vandoor met een ander, dus laat die bloemen ook maar zitten!” De ‘kloteyup’ blijft zonder verder een woord te zeggen staan, tegen de toonbank geleund en met tranen in zijn ogen. Een spoor van prachtige, doch vertrapte bloemen achter zich latend, baant Freek zich een weg door de bloemenzaak. Rozen, tulpen en gerbera’s verworden tot een ondefinieerbare smurrie. Vier studenten – halflang haar, nette jasjes, afgetrapte schoenen, hoog Jiskefet-gehalte – staan voor de in- of uitgang van de zaak. Vergetend dat hij ooit ook zo was, mept hij hard – zelfs zo hard dat men spreken kan van érg hard – op het groepje in. Als de groep verschrikt uit elkaar wijkt, lacht hij minachtend: “Haha, lafaards, kom en vecht als een man!” Een van hen waagt een poging maar krijgt een knie zo hard in zijn maag geplant dat hij zich al kotsend uit de weg maakt.

Verwilderd staat Freek voor de Bruna, nabij de bloemenzaak, zijn keurig geknipte kapsel staat alle kanten op, blouse uit de half afgezakte broek, scheef hangende stropdas. Hij beseft dat hij een eindje terug moet lopen, richting spoor 1, en doet dat vol overgave. Dat gaat wonderbaarlijk goed, totdat twee stonede hangjongeren – die daar overigens altijd staan – hem toevallig in de weg lopen. Razend ramt Freek met zijn koffer in op de – inmiddels, door zijn harde duw op de grond liggende – jongens. Zo hard zelfs, dat zijn koffer openspringt en de inhoud komt met een smak op de jongens terecht. Hij gaat bovenop een van de jongens zitten en trekt zijn rechterschoen uit. “Ik zal die kolereneus van je eens bewerken, kutjoch!”, roept hij. Vol overgave kwijt hij zich van zijn taak. Binnen de kortste keren staat de neus schever dan de toren van Pisa.

Zich beseffend welk een geluk hij heeft dat hij zijn laptop niet meegenomen heeft die dag, loopt Freek verder naar spoor 1, alsof er niets gebeurd is. In de schitterend spiegelende ramen – die overigens wel toe zijn aan een grondige schoonmaakbeurt – modelleert hij zijn haar en kledij. Om op adem te komen besluit hij, geheel tegen zijn gewoonte in, de roltrap te nemen. Gewillig laat hij zich naar beneden rollen, de inhoud van zijn koffertje enigszins ordenend. Rustig wandelt hij richting de kiosk. “Een cappuccino en een gevulde koek alstublieft.” Daar staat hij; de eeuwige forens, de altijd keurige zakenman, de rail-erudiet. Zijn lippen zingen mee met de laatste klanken van Jackson’s ‘Smooth Criminal’ die uit zijn iPod komen terwijl zijn wangen de samba dansen van het glimlachen. Met koffie, koek en koffer balanceert Freek vervaarlijk op de rand van het perron.

Hoewel hij haar ogen vakkundig dicht heeft gemept, ziet ze het allemaal vol verbazing gebeuren. Als hij naar het spoor loopt, overweegt ze hem te volgen, maar ze twijfelt. Plotsklaps overwint ze haar angst. Ze is verdomme voor hem gekomen en met hem zal ze vertrekken! Ze rent achter hem aan, maar in de haast vergist ze zich. Terwijl ze op perron 5 staat, ziet ze hem staan, vervaarlijk balancerend op de rand van het perron. Ze besluit vol overgave de korte route te pakken en springt van het perron, op de rails, om naar hem toe te rennen en klauteren.

Shit, daar komt de trein al aan.


© 2011, Coert van Mourik