Facebookopstanden en Twitterrevoluties
Over de rol van social
media in de Tunesische en Egyptische revoluties
Dat het
medialandschap in korte tijd enorm is veranderd, is onbetwistbaar. Sociale
media nemen een steeds belangrijkere positie in. Niet alleen in het Westen,
maar ook in landen die weinig ophebben met vrije media. Aan deze nieuwe media
wordt nu zelfs het aftreden van decennialang zittende dictators toegeschreven.
De grote vraag is in hoeverre ze daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de
revoluties in Tunesië en Egypte.
Tekst: Coert van Mourik
Op 17 december 2010 steekt in de onbeduidende Tunesische
provinciestad Sidi Bouzid een 26-jarige jongeman zichzelf in brand.
Fruitverkoper Mohamed Bouazizi gaat
over tot zijn wanhoopsdaad nadat zijn spullen in beslag worden genomen door
de corrupte politie omdat hij geen vergunning heeft. Het zal de aanzet blijken
te zijn van de Jasmijnrevolutie die leidt tot het aftreden van president Ben
Ali. Deze revolutie op zijn beurt, geeft de Egyptenaren moed om op te staan
tegen president Hosni Moebarak, die op dat moment al bijna dertig jaar
onafgebroken aan de macht is.
Opvallend is, dat er in het Westen aanvankelijk weinig
aandacht aan de opstanden en de revolutie in Tunesië wordt geschonken. Voor
Evgeny Morozov – wetenschapper aan Stanford University, werkzaam bij de New
American Foundation en auteur van het boek The
Net Delusion – The dark side of Internet freedom – is dat een van de
redenen om in een artikel op de website van het tijdschrift Foreign Policy een kritische
noot te plaatsen bij de invloed van sociale media. Volgens hem hebben deze
media helemaal niet de belangrijke rol gespeeld die velen eraan toeschrijven. De
belangrijkste taak van sociale media zou in dit geval moeten zijn: het tot
stand brengen en vormgeven van de berichtgeving over de Tunesische revolutie in
de mainstream media. “Ondanks de buzz
op Twitter duurde het vier weken voordat de gebeurtenissen in Tunesië de
voorpagina’s van de belangrijkste kranten in de Verenigde Staten haalden”,
geeft Morozov aan. Een gemiste kans. En in Europa is het volgens de auteur niet
veel beter. In Nederland wordt er pas echt uitvoerig over de revolutie bericht
als Ben Ali al bijna in het vliegtuig zit om te vluchten.
Het lijkt erop dat de westerse media geleerd hebben van hun
fouten. De opstanden en uiteindelijke revolutie in Egypte worden van begin tot
eind verslagen – ondanks het geweld van de aanhangers van Moebarak waarmee
de journalisten geconfronteerd worden. De buitenlandredactie van de Volkskrant schrijft op 26 januari
2011 dat de gebeurtenissen in Tunesië de Egyptenaren inspireren. Dit naar
aanleiding van de Dag van de Woede, die grotendeels georganiseerd wordt via Facebook.
Een dag later al schrijft Greta Riemersma, wederom in de Volkskrant, dat het internet zijn
werk heeft gedaan. Het artikel, met de veelzeggende kop ‘Het
volk aan de macht, dankzij internet’, vertelt ons dat het voor dictatoriale
regimes erg lastig is om internet te controleren. En dus is het de uitgelezen
mogelijkheid om op te staan tegen die regimes. Riemersma wijst hierbij op de
activiteit op sociale media, maar ook op de vele filmpjes die verschijnen op bijvoorbeeld
YouTube, waarin vooral jongeren hun onvrede uitspreken over de situatie waarin
ze verkeren (armoede, werkloosheid, et cetera).
Geert-Jan Bogaerts – (internet)journalist en docent aan de
Rijksuniversiteit Groningen – bejubelt in de
Volkskrant eveneens de invloed van het internet. Op 27 januari 2011
schrijft hij in het opinieartikel ‘Het
mobiel is machtiger dan het zwaard’: “De pen is machtiger dan het zwaard – das war einmal. De mobiele telefoon
heeft de pen vervangen. Tanks worden bestreden met Nokia’s, iPhones en
Samsungs. Met die handzame apparaatjes, die in een broekzak passen, worden
revoluties tegenwoordig begonnen en beëindigd.” Op 1 februari zijn journalist
en programmamaker Hassnae Bouazza en chef internet van het NRC Handelsblad Ernst-Jan Pfauth te
gast bij De Wereld Draait Door.
Zij spreken met name over de rol die het internet – vooral middels (live)blogs
en sociale media – speelt met betrekking tot de verspreiding van het nieuws.
Die rol is volgens Bouazza en Pfauth groot. Er wordt een vergelijking getrokken
met de Golfoorlog (1990-1991), ook wel bekend als de CNN-oorlog. Toen was het CNN
dat de oorlog live versloeg – hoewel er veel kritiek werd geleverd op de wijze
waarop, omdat het publiek een schone, irreële oorlog kreeg te zien. “En nu is
het een internetopstand”, zegt Pfauth. Hij wijst erop dat heel veel
journalisten actief zijn op Twitter en gedeeltelijk op die manier de
gebeurtenissen verslaan.
De meeste wetenschappers, journalisten, analisten en andere
deskundigen zijn het er wel over eens dat sociale media een rol spelen bij de
protesten in Egypte, net als eerder in Tunesië. Maar of er sprake is van een Facebook-
of Twitterrevolutie, is maar zeer de vraag. Op de website van het Reformatorisch Dagblad schrijft
journalist Mark Wallet dat de
meeste analisten er in ieder geval niet in geloven. Natuurlijk, de
Egyptische autoriteiten – zenuwachtig geworden door de rol van media als Twitter
en Facebook bij de onlusten in Tunesië – vrezen de sociale media en het
internet wordt vrijwel volledig
platgelegd (er zou zelfs een Amerikaans bedrijf hebben
geholpen met deze actie). De angst is enigszins begrijpelijk. Volgens
sommige analisten zou Ben Ali nooit verjaagd zijn uit Tunesië zonder internet.
Jay Rosen, hoogleraar journalistiek aan de New York University, veegt echter de
vloer aan met deze gedachte. “Het idee dat sociale media revoluties kunnen
bewerkstelligen is te onnozel en te infantiel om op in te gaan”, twittert hij.
Zelfs Ernst-Jan Pfauth, toch een internetadept, waakt ervoor
de sociale media te veel eer te geven. Hij geeft in De Wereld Draait Door weliswaar aan dat de revoluties in Tunesië en
Egypte dankzij deze media meer aandacht krijgen in het Westen, maar dat de rol
van onder meer Facebook en Twitter in desbetreffende landen zelf waarschijnlijk
veel kleiner is. “Slechts vijf procent van de Egyptenaren zit op Facebook en
minder dan dertig procent heeft een internetverbinding”, vertelt hij. Het lijkt
er sterk op dat de revoluties in deze landen veroorzaakt worden door heel
andere sentimenten. In Foreign Policy
schrijft Ethan Zuckerman, onderzoeker aan Harvard University, dat mensen in
Tunesië – en ook in Egypte – de straat opgingen “als
gevolg van decennialange frustraties, niet in reactie op de WikiLeaksdocumenten
(…) of een Facebookupdate”. Bovendien vonden er ook al revoluties plaats
voor het digitale tijdperk, constateert
Malcolm Gladwell nuchter in The New
Yorker. De journalist en schrijver toont zich sowieso een criticaster van
de invloed van sociale media op activisme en revoluties. Nog voor de gebeurtenissen
in Tunesië en Egypte, op 4 oktober 2010, schrijft Gladwell een
kritisch essay over de invloed van sociale media op revoluties en
activisme. Hij haalt hierbij onder meer de zogenaamde Twitterrevoluties in
Moldavië en Iran aan, waar volgens hem geen sprake van was. Hij baseert zich
hierbij op Evgeny Morozov (Moldavië) en journalist en blogger Glonaz Esfandiari (Iran). De
laatste, heel expliciet, in Foreign
Policy: “Simpel
gezegd: er was geen Twitterrevolutie in Iran.”
In zijn strijd tegen sociale media-evangelisten richt
Gladwell zich ook tot Clay Shirky, schrijver en docent aan de New York
University. Shirky publiceert
in januari/februari in Foreign Affairs
het essay ‘The
Political Power of Social Media – Technology, the Public Sphere, and Political
Change’. Gladwell’s voornaamste
kritiek houdt in het kort in, dat er altijd revoluties hebben
plaatsgevonden. Volgens hem toont Shirky knap aan dat er gebruik is gemaakt van
sociale media gedurende deze revoluties, maar dient hij zijn lezers ook te
overtuigen van het feit dat deze revoluties niet plaatsgevonden zouden hebben
zonder deze middelen. En dat is natuurlijk de grote vraag. (Shirky dient
Gladwell overigens redelijk overtuigend van repliek in een reactie op diens
kritiek.)
Het is duidelijk, dat er veel verschillende visies zijn op de
rol van Facebook en Twitter bij de revoluties in Tunesië en Egypte. Variërend
van heel positief (‘geen revolutie zonder sociale media’) tot erg kritisch
(‘sociale media hebben niets te maken met de revolutie’). De waarheid lijkt
echter iets gecompliceerder in elkaar te steken. Zoals gezegd zijn de meeste
experts het erover eens dat sociale media een rol hebben gespeeld bij de
revolutie. Deze rol heeft echter vooral betrekking op het verspreiden van nieuws
over de gebeurtenissen. Dit wordt bijvoorbeeld ook bevestigd
door Boutaïna Azzabi, die ten tijde van de revoluties stagiair was bij Al-Jazeera, in het programma Pauw & Witteman. Volgens haar
baseert Al-Jazeera de berichtgeving over
Tunesië, Egypte en later ook Libië voornamelijk op berichten van zogenaamde locals die berichten delen via de
sociale netwerken.
In een artikel op de website van het Nationaal CrisisCentrum
(NCC) worden door Eva Barneveld de voor- en tegenargumenten op
een rijtje gezet. Barneveld concludeert dat sociale media een belangrijke
rol spelen bij de totstandkoming en verspreiding van de opstanden. “Zij hebben
met hun vrije toegang, grote (internationale) publiek en snelle communicatie-
en organisatiemogelijkheden de opstanden tegen de autoritaire regimes in deze
landen enorm versterkt en versneld”, geeft ze aan. De schrijfster blijft echter
voorzichtig. Sociale media zijn volgens haar niet van doorslaggevende betekenis
voor het ontstaan en verloop van de opstanden. De Tunesische blogger Slim
Amamou, na de val van het regime benoemt tot minister van jeugd en sport, lijkt
het daar in
een interview met GlobalVoices
niet mee eens te zijn. “Zonder goed werkend informatiesysteem is het
organiseren van een revolutie onmogelijk”, zegt hij. “En aangezien de
traditionele media disfunctioneerden, namen de digitale sociale netwerken deze
rol over.”
In een artikel op de
website van De Groene Amsterdammer wordt dit beeld echter enigszins
genuanceerd. Journalist Dirk Wanrooij is op bezoek in een appartement waar de
veelbesproken Egyptische bloggers en twitteraars af en aan lopen om hun
materiaal op internet te zetten en contact houden met de buitenwereld. Hoewel
er in de internationale media voortdurend wordt gesproken over de zogenaamde
Facebookgeneratie in het Midden-Oosten en de invloed van Twitter, wordt door
deze bloggers benadrukt dat online slechts een achterhoedegevecht woedt. “De
echte helden staan op straat”, zeggen ze. En hoewel de rol van sociale
netwerken zeker bejubeld mag worden, is dat een belangrijke nuance. Natuurlijk,
dankzij Facebook en Twitter werden we op de hoogte gebracht van de revolutie in
Tunesië, waar de traditionele media veel te laat bij waren. En het is duidelijk
dat de sociale media een katalyserende functie hebben gehad in zowel Tunesië
als Egypte. Maar revolutie maak je op straat, niet op internet, beaamt ook
filosoof Hans Schnitzler op
de opiniepagina van de Volkskrant:
“Uit het toetsenbord van een laptop groeit geen macht.”